Exodus 6

1[05:24] Toen zeide de Heere tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal; want door een machtige hand zal hij hen laten trekken, ja, door een machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven.
 de HEERE, Zie Gen 2:4.
2[06:1] Verder sprak God tot Mozes, en zeide tot hem: Ik ben de Heere,
 als God Hebreeuws, in God den almachtige; anders, met [den naam] God almachtig.
,
 de Almachtige; Dat is, die machtig is om goed te doen, en zijn beloften uit te voeren; Gen 17:1.
,
 met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest God de Heere wil hier zeggen dat deze zijn naam JHWH, en hetgeen die naam betekent, tot nog toe hun zo wel niet bekend was, als het hun voortaan zou bekend gemaakt worden, door de dadelijke vervulling zijner beloften, bijzonderlijk van de mirakuleuze verlossing uit Egypte en invoering in het land van belofte. Overigens heeft God zich reeds lang vóór dezen JEHOVA genoemd, en bij dezen naam zijn beloften verzekerd, gelijk te zien is Gen 2:4, Gen 2:7-9, en Gen 15:7, en Gen 26:24, en Gen 28:12, enz.
3[06:2] En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen, als God de Almachtige; doch met Mijn Naam Heere ben Ik hun niet bekend geweest. 4[06:3] En ook heb Ik Mijn verbond met hen opgericht, dat Ik hun geven zou het land Kanaän, het land hunner vreemdelingschappen, waarin zij vreemdelingen geweest zijn.
 het gekerm der kinderen Israëls, Of, het gesteen, het geklag.
,
 dienstbaarheid houden, Of, doen dienen, dienstbaar maken.
,
 heb aan mijn verbond gedacht Dit is menselijker wijze gesproken, gelijk Gen 8:1.
5[06:4] En ook heb Ik gehoord het gekerm der kinderen Israëls, die de Egyptenaars in dienstbaarheid houden, en Ik heb aan Mijn verbond gedacht.
 door een uitgestrekten arm, Dat is, door mijn grote en bijzondere kracht: menselijker wijze van God gesproken.
,
 door grote gerichten; Dat is, doende grote en schrikkelijke straffen tot bewijs mijner gerechtigheid over de Egyptenaars.
6[06:5] Derhalve zeg tot de kinderen Israëls: Ik ben de Heere! en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten der Egyptenaren, en Ik zal u redden uit hun dienstbaarheid, en zal u verlossen door een uitgestrekten arm, en door grote gerichten;
 tot Mijn volk aannemen, Dat is, dat Mij kennen en dienen, en van Mij lichamelijke en geestelijke weldaden genieten zal ter eeuwige zaligheid.
,
 bekennen, Anders, bevinden, of, weten, ervaren.
7[06:6] En Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, en Ik zal u tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de Heere uw God ben, Die u uitleide van onder de lasten der Egyptenaren.
 Ik Mijn hand opgeheven heb, Dat is, gezworen heb. Zie Gen 14:22, en Isa 62:8.
,
 Ik, de HEERE! Anders, ik ben de Heere; alsof God zeide: Ik kan en zal ulieden geven wat Ik beloof. Zie boven, vs.1.
8[06:7] En Ik zal ulieden brengen in dat land, waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak, en Jakob geven zou; en Ik zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, de Heere!
 benauwdheid des geestes, De Israëlieten waren zo overbluft en tenondergebracht, dat zij liever wilden blijven onder de slavernij der Egyptenaars, dan dat Mozes zou voortvaren tot hun verlossing, vrezende nog kwalijker te zullen getrakteerd worden. Zie Exo 14:12, en Job 21:4.
9[06:8] En Mozes sprak alzo tot de kinderen Israëls; doch zij hoorden naar Mozes niet, vanwege de benauwdheid des geestes, en vanwege de harde dienstbaarheid. 10[06:9] Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: 11[06:10] Ga heen, spreek tot Farao, den koning van Egypte, dat hij de kinderen Israëls uit zijn land trekken late.
 ben ik onbesneden van lippen Dat is, ik ben niet welsprekend. Hieruit wil Mozes besluiten dat God hem niet tot Faraö behoorte te zenden, maar een die beter ter taal was; zie boven, Exo 4:10. Ditzelfde klaagde ook Jesaja, Isa 6:5, en Jeremia, Jer 1:6.
12[06:11] Doch Mozes sprak voor den Heere, zeggende: Zie, de kinderen Israëls hebben naar mij niet gehoord; hoe zou mij dan Farao horen? daartoe ben ik onbesneden van lippen. 13[06:12] Evenwel sprak de Heere tot Mozes en tot Aäron, en gaf hun bevel aan de kinderen Israëls, en aan Farao, den koning van Egypte, om de kinderen Israëls uit Egypteland te leiden.
 hoofden van ieder huis hunner vaderen Dat is, de voornaamsten.
,
 huisgezinnen van Ruben Of, geslachten.
14[06:13] Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, zijn Hanoch en Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de huisgezinnen van Ruben. 15[06:14] En de zonen van Simeon: Jemuël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en Zohar, en Saul, de zoon ener Kanaänietische; dit zijn de huisgezinnen van Simeon. 16[06:15] Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, naar hun geboorten: Gerson, en Kehath, en Merari. En de jaren des levens van Levi waren honderd zeven en dertig jaren. 17[06:16] De zonen van Gerson: Libni en Simeï, naar hun huisgezinnen. 18[06:17] En de zonen van Kehath: Amram, en Jizhar, en Hebron, en Uzziël, en de jaren des levens van Kehath waren honderd drie en dertig jaren. 19[06:18] En de zonen van Merari: Machli en Musi; dit zijn de huisgezinnen van Levi, naar hun geboorten.
 zijn moei, De dochter van Levi, Exo 2:1; Num 26:59, zuster van Amrams vader.
20[06:19] En Amram nam Jochebed, zijn moei, zich tot een huisvrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes; en de jaren des levens van Amram waren honderd zeven en dertig jaren.
 Korah, en Nefeg, en Zichri Deze is die Korach, welke tegen Mozes rebelleerde, Num 16:1.
21[06:20] En de zonen van Jizhar: Korah, en Nefeg, en Zichri.
 Uzziël Hij wordt genoemd Aärons oom, Lev 10:4.
22[06:21] En de zonen van Uzziël: Misael, en Elzafan, en Sithri.
 Eliséba, Deze was van den stam Juda, de zuster van den vorst Nahesson, Num 1:7, en Num 2:3; en 1Ch 2:10.
,
 Nadab en Abihu, Deze beiden worden hier samengevoegd, omdat zij beiden tegelijk door het vuur zijn omgekomen; Lev 10:1.
,
 Eleázar en Ithamar. Hij is zijn vader Aäron opgevolgd in het hogepriester-ambt; Num 20:25.
23[06:22] En Aäron nam zich tot een vrouw Eliseba, dochter van Amminadab, zuster van Nahesson; en zij baarde hem Nadab en Abihu, Eleazar en Ithamar. 24[06:23] En de zonen van Korah waren: Assir, en Elkana, en Abiasaf; dat zijn de huisgezinnen der Korachieten.
 Pinehas. Zie van dezen Pinehas, Num 25:7.
,
 hoofden van de vaderen der Levieten, Dat is, de voornaamsten.
25[06:24] En Eleazar, de zoon van Aäron, nam voor zich een van de dochteren van Putiel tot een vrouw; en zij baarde hem Pinehas. Dit zijn de hoofden van de vaderen der Levieten, naar hun huisgezinnen.
 naar hun heiren God de Heere wilde dat Mozes het volk zou uitleiden, niet de een door den ander lopende, maar naar gelegenheid van hun woonplaatsen, want zij waren nog niet verdeeld in stammen.
26[06:25] Dit is Aäron en Mozes, tot welke de Heere zeide: Leidt de kinderen Israëls uit Egypteland, naar hun heiren. 27[06:26] Dezen zijn het, die tot Farao, den koning van Egypte, spraken, opdat zij de kinderen Israëls uit Egypte leidden; dit is Mozes en Aäron. 28[06:27] En het geschiedde te dien dage, als de Heere tot Mozes sprak in Egypteland; 29[06:28] Zo sprak de Heere tot Mozes, zeggende: Ik ben de Heere! spreek tot Farao, den koning van Egypte, alles, wat Ik tot u spreek. 30[06:29] Toen zeide Mozes voor het aangezicht des Heeren: Zie, ik ben onbesneden van lippen; hoe zal dan Farao naar mij horen?
Copyright information for DutSVVA